Hard Trance

Het slaapkamerraam van zijn appartement stond, zoals gewoonlijk, wagenwijd open. Een nachtelijk briesje stak op, streelde het vensterglas en deed de luxaflex kort trillen.
            Als een comapatiënt lag hij op zijn matras, zijn hoofd mistig door een mengsel van alcohol en marihuana. Hij had niet de moeite genomen om een bed te kopen, vanwege een gebrek aan geld en interesse. Dit gebrek was overal in het huis terug te vinden, al zou een argeloze voorbijganger dit aan de buitenkant van het huis nooit opmerken. De zonweringen voor de vensters waren altijd neergelaten, opdat niemand zou zien hoe kaal en leeg de kamers waren. Zonder behang, zonder vloerbedekking en met een minieme hoeveelheid aan meubels. Het meest waardevolle dat hij bezat, was de laptop, die tevens dienst deed als televisietoestel en waar een bluetooth-speaker continue op aangesloten was. Het schamele interieur was onveranderd gebleven, sinds de dag waarop hij de woning had betrokken, ongeveer vijf jaar geleden. Hij glimlachte flauw. Niet eerder had hij het ergens zo lang uitgehouden. Misschien werd het toch tijd voor een fatsoenlijk bed.
            Hij dacht terug aan de avond die hij en twee van zijn vrienden hadden doorgebracht. Er was weinig gesproken, maar des te meer geblowd en gedronken, met op de achtergrond de muziek op de gebruikelijke stand. Het was erg laat geworden. Hij kon zich niet meer herinneren hoe laat hij zijn provisorische bed was ingekropen. De kille, betonnen ondergrond drong zich op aan zijn lijf, dwars door het goedkope matras heen. Hij overwoog om zich op zijn zij te draaien, maar zijn hoofd voelde ineens zo zwaar aan, dat hij er niet meer zeker van was of het met zijn lichaam zou meekomen.
            Een andere consequentie van het vele drinken die avond diende zich aan: zijn blaas stond op knappen.
            Hij trok zijn arm onder de deken vandaan, legde een hand op zijn buik en opende traag zijn ogen. Het maanlicht schemerde achter de gesloten luxaflex. In de kamer was het stil en donker. Ondanks zijn aandrang bleef hij een paar minuten lang onbeweeglijk liggen.
            Misschien was het die stilte die hem alarmeerde. Er was iets niet pluis.
            Hij merkte dat zijn hart sneller begon te kloppen, tot zijn keel pulseerde op hetzelfde ritme en slikken moeilijk werd. Zijn ogen doorzochten het duister. Hij was alleen. Waar kwam dan dat vreselijke gevoel vandaan dat hij bespied werd?
            Zijn eerste ingeving was een inbreker. Hij schoot overeind en zwiepte de deken van zijn benen. Tegelijkertijd vloekte hij luid, met de bedoeling de indringer af te schrikken. Wie had het gore lef…?! Hij graaide naar zijn mobiel, die hij ’s nachts doorgaans naast zijn bed had liggen.
            Net toen hij zich erover verbaasde dat hij zijn eigen stemgeluid niet had gehoord, kwam het besef dat de situatie in zijn kamer onveranderd was gebleven. Het was een vreemde gewaarwording, die hem zo verwarde dat hij er duizelig van werd. Zijn hoofd lag op het kussen, zijn lichaam was bedekt met de deken. Hij bewoog zijn vingers – deed hij dat? – en voelde de lichaamswarmte tegen zijn vingertoppen. Zijn arm lag nog altijd naast zijn been en was blijkbaar niet onder de deken vandaan gekomen. Een beetje beschaamd moest hij concluderen dat hij zichzelf wakker had geschreeuwd uit zijn nachtmerrie. Zijn mond vertrok in een schamper lachje. Toch voelde hij zich verre van opgelucht. De ritmische druk op zijn keel nam toe, tot hij vanuit zijn ooghoeken een vage beweging opmerkte en zijn ademhaling stokte.
            Hij zag hem duidelijk, de grijze gedaante die zich op de muur aftekende. Het was eerst de verschuiving in kleur, van antraciet naar grijs, die hij opmerkte en naarmate hij langer keek, ontdekte hij menselijke vormen.
            Met nog steeds de gedachte aan een inbreker schreeuwde hij opnieuw, luider deze keer.
            In werkelijkheid weigerden zijn stembanden zich in te spannen en bleef zijn ademhaling oppervlakkig. Vastgenageld aan het matras werd hij zich met de seconde bewuster van de manier waarop de gedaante hem leek gade te slaan. Het was met een honende blik, die hem even machteloos als kwetsbaar maakte en waar de afkeur van afstraalde.
            Word wakker, sukkel! blafte hij zichzelf toe, met het besef dat hij klaarwakker was. Wat was dit? Wat voor krankzinnigs had er in die joints gezeten?
            De schaduw verplaatste zich traag langs de muur. Zijn bewegingen waren vloeiend en geruisloos, alsof de indringer onopgemerkt wilde blijven in zijn omgeving. Op de plek waar twee voeten onder de rand van de deken uitstaken, hield de gedaante halt en werd de schaduw breder, alsof de indringer zich naar zijn slachtoffer had toegekeerd.
            Dat slachtoffer zocht vanaf het matras naarstig naar een paar ogen in wat het gezicht moest zijn, maar vond niets. Het leek verscholen achter een grijze sluier. De blik waarmee hij werd opgenomen, bleef echter pijnlijk voelbaar.
            In dit huis viel niets te halen. De woorden lagen op het puntje van zijn tong, maar hij kreeg ze niet uitgesproken, alsof hij de taal niet meer beheerste.
            Aangezet door een plotselinge aanval van woede dwong hij zijn ledematen tot bewegen. Hij schopte, trapte, maaide met zijn armen door de lucht, tot zijn vingers langs het kale beton schuurden en hij zich bezeerde.
            Hij richtte zijn hoofd op. Een koude luchtstroom streek langs de achterkant van zijn bezwete hals. Met afschuw zag hij de deken liggen over zijn kaarsrecht uitgestrekte lichaam. Hij had niet bewogen. Geen centimeter.
            Zijn hoofd viel terug op het kussen. Tenminste, zo leek het. Wanhopig knipperde hij met zijn ogen. Was zíjn ademhaling zo gejaagd? Die bonkende hartslag in zijn oren, was dat die van hem? Hadden zijn oogleden überhaupt wel bewogen?
            De gedaante bleef in het gezichtsveld van zijn slachtoffer, alsof hij zich voedde met diens radeloosheid. Dit was geen inbreker.
            Een idiote hallucinatie dan? Een slechte trip?
            De woede en verwarring sloegen om in angst. Als een laagje condens parelde het zweet op zijn voorhoofd en kippenvel kroop van top tot teen over zijn huid. Zijn ogen werden groot. ‘Wie ben jij?’ lag er op zijn lippen.
            Die vraag werd beantwoord zoals hij haar gesteld had: zonder woorden.
            Van de ene op de andere seconde en zonder enige waarschuwing vooraf werden zijn oren geteisterd door een ongeremde tsunami aan geluid. Een ondoenlijk aantal beats per minuut knalde tegen zijn trommelvliezen. Hij herkende direct de hardtrance-muziek die hij onder normale omstandigheden zo graag hoorde, vooral met zijn luidspreker op vol vermogen en met drank en drugs in zijn lijf.
            Maar genieten was er deze keer niet bij.
            Verkrampt deed hij een vergeefse poging om zich te ontspannen en zich op de klanken van de muziek te laten meevoeren. Dit dreunende geratel was zelfs voor hem te gortig. Hier viel geen enkele melodie in te ontdekken. Dit was slechts een stekende geluidsmassa op een monotoon bonkend ritme, zonder filter, zonder demping, die toenam in sterkte. De klank van elektrische snaren die naar ondraaglijke hoogten uitschoten, schraapte langs zijn ruggengraat en vanaf de betonnen vloer vibreerden diepe bastonen dwars door zijn lijf.
            Zijn hoofd zou uit elkaar spatten. In een reflex hield hij zijn handen tegen zijn oorschelpen geklemd, maar hij wist wel beter. Er was niets wat zijn trommelvliezen beschermde.
            Zijn denkbeeldige schreeuw ging verloren in de oorverdovende herrie. In afgrijzen en wanhoop keek hij naar de verschijning, die een duivels orkest met zacht deinende armen leek te dirigeren, en smeekte hem om genade. Hier moest een eind aan komen, en snel.
            Er werd hem echter geen seconde rust gegund.
            In zijn staat van ellende klampte hij zich vast aan een sprankje flinterdunne hoop. Als wat hij meemaakte werkelijkheid was – maar daarvan was hij allang niet meer zeker – zou er binnen enkele minuten een blauw zwaailicht voor zijn deur staan. Want daarover had hij geen twijfel: de buren zouden klagen. En deze nacht kon hij hun niet eens ongelijk geven.
            Vanaf de plinten schoten barsten in het beton en tegelijkertijd werd zijn hoop op een mitrailleurtempo uit zijn rede geslagen. De enige die dit lawaai hoorde, was hij.
            Met groot opgezette ogen staarde hij naar de donkergrijze, mensachtige vlek op de muur, terwijl hij de pijn probeerde tegen te gaan die zich in zijn hoofd opbouwde. Hij drukte zijn hoofd in het kussen en kromde zijn rug, maar de tegendruk bleef uit.
            Op het moment dat de hoeveelheid aan kabaal te veel werd voor zijn hersenen, verliet de overspannen grijze massa zijn schedel via de weg van de minste weerstand: via zijn neus en oogholtes. Het was een ervaring die zijn pijngrens ruimschoots en op een bovenmenselijke manier overschreed. Niet bij machte zich te verzetten, wachtte hij op de verlossing, terwijl zijn lichaam op celniveau werd uiteengereten door de satanische geluidsgolven.
            De buren klaagden inderdaad, zij het pas een aantal weken later. Hun klachten waren niet vanwege geluidsoverlast, maar vanwege de ondraaglijke stank die rond een zeker appartement hing. Twee politieagenten forceerden de voordeur en vonden hem, nog altijd liggend op zijn matras, in een decor van blauwgrijs beton, zijn gezicht verstild in een grimas van onaardse pijn.
            De buurt reageerde gelaten op het abnormale sterfgeval. Alsof er niets was gebeurd, gingen ze over tot de orde van de dag, genietend van de rust die na vijf lange jaren eindelijk was teruggekeerd.

Schuiven naar boven